Actueel
Bewijslast dat fiscale eenheid is beëindigd ligt bij holding
02 november 2021
Als een holding aangeeft dat door een aandelenverkoop de fiscale eenheid voor de omzet- en/of vennootschapsbelasting is beëindigd, dan moet zij aannemelijk kunnen maken dat die verkoop echt heeft plaatsgevonden.
Op 5 oktober 2000 vindt de oprichting van een vennootschap plaats. Het betreft een financiële houdster- en beheersmaatschappij die alle aandelen in een werkmaatschappij houdt. Deze werkmaatschappij exploiteert een financieel adviesbureau. De dga van de holding verricht alle werkzaamheden voor zowel de holding als de werkmaatschappij. Sinds haar oprichting doet de holding aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) als moedermaatschappij van een fiscale eenheid (FE). De dga, de holding en de werkmaatschappij vormen tot 18 oktober 2007 ook een FE voor de omzetbelasting (OB). Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur de holding navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De holding tekent vervolgens beroep aan tegen deze aanslagen. Zij stelt onder andere dat de Belastingdienst geen aanslagen had mogen opleggen aan de FE Vpb/ FE OB. De holding beweert geen btw-ondernemer te zijn, zodat evenmin sprake kan zijn van een FE voor de btw. Rechtbank Den Haag volgt de holding hierin niet. De dga is in dienst bij de holding en de holding stelt de dga ter beschikking aan haar werkmaatschappij. Op die manier handelt de holding als btw-ondernemer. Dat de dga geen deel meer uitmaakt van de FE, maakt dat niet anders. De holding voert nog aan dat de financiële verwevenheid tussen de holding en de werkmaatschappij ontbreekt. Zij motiveert dit met de bewering dat de holding 50% van de aandelen in de werkmaatschappij heeft vervreemd. De holding kan deze gebeurtenis echter niet aannemelijk maken. De naheffingsaanslag is daarom terecht op naam van de FE OB opgelegd, aldus de rechtbank. Wel oordeelt de rechter dat de fiscus een naheffingsaanslag op een te hoog bedrag heeft gesteld. De rechtbank verlaagt dus het bedrag van de aanslag. Verder stelt de holding dat ook de FE Vpb is geëindigd. Deze stelling is echter eveneens gebaseerd op de bewering dat de holding 50% van de aandelen in de werkmaatschappij heeft vervreemd. Omdat de holding deze stelling niet aannemelijk weet te maken, veronderstelt de rechtbank dat de FE Vpb is blijven bestaan. Uiteindelijk matigt de rechter wel de opgelegde boetes, maar daar blijft het ook bij. Bronnen: Rb. Den Haag 05-10-2021
Terug naar overzicht
Op 5 oktober 2000 vindt de oprichting van een vennootschap plaats. Het betreft een financiële houdster- en beheersmaatschappij die alle aandelen in een werkmaatschappij houdt. Deze werkmaatschappij exploiteert een financieel adviesbureau. De dga van de holding verricht alle werkzaamheden voor zowel de holding als de werkmaatschappij. Sinds haar oprichting doet de holding aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) als moedermaatschappij van een fiscale eenheid (FE). De dga, de holding en de werkmaatschappij vormen tot 18 oktober 2007 ook een FE voor de omzetbelasting (OB). Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur de holding navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting op. De holding tekent vervolgens beroep aan tegen deze aanslagen. Zij stelt onder andere dat de Belastingdienst geen aanslagen had mogen opleggen aan de FE Vpb/ FE OB. De holding beweert geen btw-ondernemer te zijn, zodat evenmin sprake kan zijn van een FE voor de btw. Rechtbank Den Haag volgt de holding hierin niet. De dga is in dienst bij de holding en de holding stelt de dga ter beschikking aan haar werkmaatschappij. Op die manier handelt de holding als btw-ondernemer. Dat de dga geen deel meer uitmaakt van de FE, maakt dat niet anders. De holding voert nog aan dat de financiële verwevenheid tussen de holding en de werkmaatschappij ontbreekt. Zij motiveert dit met de bewering dat de holding 50% van de aandelen in de werkmaatschappij heeft vervreemd. De holding kan deze gebeurtenis echter niet aannemelijk maken. De naheffingsaanslag is daarom terecht op naam van de FE OB opgelegd, aldus de rechtbank. Wel oordeelt de rechter dat de fiscus een naheffingsaanslag op een te hoog bedrag heeft gesteld. De rechtbank verlaagt dus het bedrag van de aanslag. Verder stelt de holding dat ook de FE Vpb is geëindigd. Deze stelling is echter eveneens gebaseerd op de bewering dat de holding 50% van de aandelen in de werkmaatschappij heeft vervreemd. Omdat de holding deze stelling niet aannemelijk weet te maken, veronderstelt de rechtbank dat de FE Vpb is blijven bestaan. Uiteindelijk matigt de rechter wel de opgelegde boetes, maar daar blijft het ook bij. Bronnen: Rb. Den Haag 05-10-2021